Jaarverslag 2017

Lokale heffingen

Beleid ten aanzien van heffingen

Beleid ten aanzien van heffingen

Beleid ten aanzien van heffingen

De provincie kende in 2017 de volgende heffingen:

  • Algemene heffing: Opcenten Motorrijtuigenbelasting (MRB)
  • Bestemmingsheffingen: Leges, Grondwaterheffing en Nazorgheffing

Opcenten Motorrijtuigenbelasting
De provincie heft een opslag (de zogenaamde opcenten) op de motorrijtuigenbelasting. Het Rijk stelt jaarlijks de maximale hoogte vast. Het maximumtarief voor 2017 bedroeg 111,0 opcenten. De provincie bepaalt met inachtneming hiervan zelf het tarief. Het tarief voor de opcenten kan jaarlijks worden aangepast. In 2017 bedroeg het tarief voor Flevoland 78,2 opcenten (2016: 77,4 opcenten).
De werkelijke MRB-inkomsten bedroegen in 2017 totaal € 69,8 mln. De zogenaamde onbenutte belastingcapaciteit (het verschil tussen de opbrengst bij het Flevolandse tarief en de opbrengst bij het maximaal toegestane tarief [1] ) bedroeg in 2017 circa € 30,3 mln.

Leges
De provincie heft leges voor diverse diensten en producten (op basis van de Legesverordening 2016 provincie Flevoland). Bij de tariefstelling zijn in deze legesverordening de volgende uitgangspunten gehanteerd.:

  • de leges voor vergunningen, ontheffingen en dergelijke zijn zoveel mogelijk gebaseerd op het gemiddeld tijdsbeslag dat met het verlenen hiervan is gemoeid, vermenigvuldigd met het gemiddelde uurtarief van de daarmee belaste medewerkers;
  • bij de berekening van de tarieven wordt in beginsel een percentage van 100% kostendekkendheid gehanteerd, zodat de ter zake geraamde baten niet hoger zijn dan de geraamde lasten;
  • de tarieven worden jaarlijks geïndexeerd (aangepast aan loon- en prijsontwikkelingen);
  • er wordt, indien dat nodig wordt geacht, aanvullend getoetst op kostendekkendheid naast de indexering van de tarieven.

Deze uitgangspunten gelden met ingang van 2018; 2017 is een overgangsjaar.

De provincie heft en int de leges deels zelf en heeft hiervoor deels mandaat gegeven aan Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV), BIJ12 en Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).

Grondwaterheffing

De provincie belast het onttrekken van grondwater aan de bodem op basis van de Grondwaterheffings-verordening 2010. Deze verordening heeft de Waterwet als wettelijke grondslag. De provincie belast onttrekkingen vanaf 20.000 m³, waarbij de eerste 10.000 m³ zijn vrijgesteld van heffing. Het tarief is enerzijds gebaseerd op een raming van de lasten van het grondwaterbeheer op langere termijn en anderzijds op een inschatting van het volume van de jaarlijkse grondwateronttrekkingen. Met ingang van 1 januari 2010 is het tarief € 1,41 per 100 m³ (sindsdien ongewijzigd).
Voor zover de gerealiseerde opbrengst uit de grondwaterheffing afwijkt van de daaraan toerekenbare kosten, is het verschil toegevoegd of onttrokken aan de voorziening Grondwaterbeheer. In paragraaf 3.3.2 van de Toelichting op de balans (onderdeel IV Jaarrekening) is het verloop van deze voorziening weergegeven.

Nazorgheffing
De provincie Flevoland heeft te maken met drie afvalstortplaatsen, te weten: Het Friese Pad (Emmeloord), Zeeasterweg (Lelystad) en Braambergen (Almere). De provincie heeft een ‘eeuwigdurende’ nazorgplicht voor afvalstortplaatsen die zijn gesloten (afgedicht). Voor de financiering van deze plicht is het Provinciaal Fonds Nazorg Gesloten Stortplaatsen Flevoland (hierna Nazorgfonds) opgericht.

De stortplaatsexploitanten dragen de lasten voor de komende onderhoudskosten via een jaarlijkse nazorgheffing. Deze heffing wordt door de provincie in het Nazorgfonds gestort. Het college van Gedeputeerde Staten vormt het algemeen bestuur van dit fonds (zie ook de paragraaf Verbonden partijen). Het is de bedoeling dat het fonds op het moment dat de afvalstortplaats wordt gesloten, voldoende financiële middelen heeft om eeuwigdurend het onderhoud aan de stortplaats te kunnen bekostigen. De hoogte van de nazorgheffing is afhankelijk van het benodigde (doel-)vermogen en de beleggingsresultaten van het Nazorgfonds. Het benodigde doelvermogen wordt gebaseerd op de kosten die voortvloeien uit de door de stortplaatsexploitanten ingediende nazorgplannen, welke in opdracht van de provincie door de OFGV goedgekeurd worden. De nazorgheffing is een voorlopige heffing. Voorafgaand aan het afgeven van de sluitingsverklaring wordt de definitieve heffing opgelegd en voldaan, om zeker te stellen dat het benodigde doelvermogen is bereikt. Tot het moment van definitieve sluiting ligt het (financiële) risico dus bij de exploitant.

Het Friese Pad is een gesloten stortplaats waarvoor geen nazorgheffing meer wordt ontvangen. Voor Braambergen is inmiddels het doelvermogen bereikt en wordt geen heffing meer opgelegd. Deze stortplaats is nog niet gesloten, waardoor er nog wel een eindheffing plaats zal kunnen vinden. Voor de Zeeasterweg is op basis van het ingediende nazorgplan het te realiseren doelvermogen vooralsnog vastgesteld op € 41,24 mln. en de jaarlijkse nazorgheffing is bepaald op € 400.000.

Begin 2017 zijn de rekenmodellen voor het bepalen van onder andere de te verwachten onderhoudskosten in IPO-verband geactualiseerd. De stortplaatsexploitant heeft nieuwe beheerplannen aangekondigd maar die zijn nog niet beschikbaar. Naar aanleiding van het toepassen van de nieuwe rekenmodellen en het actualiseren van de beheerplannen is het mogelijk dat de nazorgheffing voor de nog niet gesloten stortplaatsen vanaf 2018 wijzigt.

Kwijtscheldingsbeleid
Voor de lokale heffingen bestaat er geen mogelijkheid tot kwijtschelding. De legesverordening kent een zogenaamde hardheidsclausule. Hierin is geregeld dat het college van Gedeputeerde Staten tegemoet kan komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de verordening kunnen voordoen.

[1]  In de paragraaf Weerstandsvermogen en risicomanagement wordt voor de beschikbare belastingcapaciteit uitgegaan van het verschil tussen het Flevolandse tarief en het landelijk gemiddelde.